De twaalfjarige Ravi doet bij toeval een verontrustende ontdekking: zijn beide ouders liggen ’s nachts akelig stil en met wijdopen ogen naar het plafond te staren, en vooral: er lijkt een zwak blauw schijnsel uit hun oren te komen. Als hij even later merkt dat er een snoer met een stekker uit zijn vaders pyjamabroek hangt, ‘als een staart’, is zijn verwarring compleet.
Met zorgvuldig gekozen details – een moeder die ‘met grote waarschijnlijkheid’ kan zeggen dat Ravi niet de waarheid spreekt, én die dat zegt ‘zonder een spier te vertrekken’ – bereidt Simon van der Geest de lezer voor op wat Ravi niet veel later te weten zal komen: zijn ouders zijn robots. Het is een beetje jammer dat die voorafschaduwende details veel van hun suggestieve kracht verliezen omdat op de achterkant van het boek al te lezen stond dat de ouders robots zijn.
Herkenbare toekomst
Van der Geest situeert zijn verhaal in een nabije toekomst, die op wat technologische snufjes na – zweefboards, hologramnagels, polsofonen,… – erg veel op onze wereld lijkt. Op het niet bij naam genoemde eiland waar het verhaal zich afspeelt, gaan de kinderen naar school, leren ze rekenen, geschiedenis enz., zijn ze best zenuwachtig op de eerste dag op een nieuwe school, trappen ze een balletje op het pleintje, hebben ze conflicten met hun ouders over het tijdstip waarop ze naar bed moeten en over wat ze in hun vrije tijd doen, rijden moeders op bakfietsen en gaan ouders gewoon elke dag naar hun werk. Het zorgt voor een hoge mate van herkenbaarheid in een verhaal dat in wezen sciencefiction is.
Groot verschil: sinds er een nieuwe Gouverneur verkozen is, is muziek uit de samenleving verbannen. Muziek is te gevaarlijk voor de volksgezondheid, beweert de nieuwe leider. Eerst komt er een verbod op concerten en muziek in de openbare ruimte, later is het ook verboden om thuis muziek te maken en moeten alle muziekinstrumenten worden ingeleverd. Een ramp voor Ravi, die graag gitaar speelt, en voor zijn nieuwe vrienden Zina, Blinker en Mink, die allemaal ook een instrument bespelen en die ook robotouders blijken te hebben. Hun echte ouders zijn ongemerkt ‘omgebotteld’: vervangen door zeer geavanceerde, bijzonder levensechte robots.
De twee thema’s – die meer met elkaar te maken hebben dan op het eerste gezicht lijkt, voor robots die niets begrijpen van muziek, vormt die laatste immers een bedreiging – zorgen voor veel situationele spanning. Waarom mag er geen muziek gespeeld worden? Kunnen ze hun in beslag genomen instrumenten nog redden van de sloop? Waarom zijn hun eigen ouders vervangen door robots? Waar zijn hun echte ouders? Zullen ze hen nog ooit terugzien? De vier kinderen blijven niet bij de pakken zitten en verzinnen een plan. Via liedjes die ze zelf componeren en uitvoeren willen ze de ogen van de andere kinderen op het eiland openen voor wat er aan de hand is:
‘Trap er niet in! Oeoeh, oeoeh, oe!
Zijn je ouders wel van vlees en bloed?
Trap er niet in! Oeoeh, oeoeh, oe!
Zijn ze niet van ijzer? Kijk eens goed!
Het is niet makkelijk om te geloven
Je moet het zien met je bloedeigen ogen
Trap er niet in!
Want je wordt staalhard, staalhard bedrogen’
Verbindende muziek
Ravi, Zina, Blinker en Mink zijn vastberaden om met hun muziek de strijd aan te gaan. Met hun illegale band De Rebellen proberen ze het boosaardige regime te ondermijnen en een heuse opstand te ontketenen.
‘Al haal je alles bij me weg,
mijn ouders en mijn instrument;
Ik heb iets dat jij niet kent
Je kunt alles van me stelen,
Maar mijn stem is vrij
De melodie in mij,
die kun je niet claimen
Het ritme van mijn hart
zal altijd blijven spelen’
Elementen genoeg voor een klassiek avonturenverhaal met veel spannende momenten, verrassende wendingen en humoristische taferelen, die Van der Geest goed weet te doseren, al maakt hij heel af en toe een uitschuiver, wanneer hij te veel te uitdrukkelijk wil uitleggen of duiden en het wat gekunsteld wordt.
Van der Geest voegt aan het avonturenverhaal ook een diepere laag toe. Hart van Staal is ook een verhaal over de verbindende functie die muziek kan vervullen. Misschien is muziek wel datgene wat ons tot mensen maakt? En via het personage Zina stelt – of suggereert – de auteur ook diepgaandere vragen. Ravi, Blinker en Mink missen hun echte ouders en op een enkel moeilijk moment na slagen ze er behoorlijk goed in zich emotioneel distantiëren van hun robotvader en -moeder. Voor Zina ligt dat anders. Anders dan de andere robotouders, die behoorlijk streng, rigide en voorspelbaar zijn en niks van hun mensenkinderen begrijpen, is haar ‘pappobot’ best lief, wat haar meermaals in verwarring brengt. Haar gevoelens voor hem zijn veel ambiguer dan die van haar vrienden. Kan je van een robot houden?
‘’Ach meisje toch, meisje toch,’ troost hij haar, en aait haar over haar arm. ‘ik zal je helpen met je wond.’
Eigenlijk wil ze tegen hem aankruipen en vragen of haar in zijn armen naar bed wil dragen zoals hij weleens doet als ze heel moe is, of verdrietig, maar ze blijft staan waar ze staat en vraagt hem niets. ‘Het gaat wel, hoor,’ zegt ze alleen maar en ze loopt langs hem heen naar haar kamer.
Als ze in bed ligt komt hij op de rand van haar bed zitten en aait zacht over haar hoofd. En terwijl ze kijkt hoe hij geroutineerd maar heel voorzichtig toch de wond op haar hand begint te ontsmetten en verzorgen, begrijpt zich steeds minder van. Ze wil haar hand wegtrekken, wil niet dat hij haar helpt, en tegelijk vindt ze niets fijner dan dit. Ze wil zo in slaap vallen, terwijl hij op de rand van haar bed zit. Maar je bent een machine en blijft een machine kom maar denkt ze.’
En omgekeerd, kan een robot van iemand houden? Zijn robots in staat tot liefde? Hebben robots een hart, een hart van staal?
‘En ergens daarbinnen/ tussen draadjes en lampjes/ en een batterij,/ in je ijzeren borstkas/ daar spint een motor/ een motor voor mij.’
Artificiële intelligentie
Zina’s robotvader maakt als personage een sterke ontwikkeling door en lijkt uiteindelijk in staat tot zichzelf in vraag stellen en tot zelfkritiek. Sterker, hij lijkt ook gevoelens te kunnen koesteren, andere dan de in alle robots voorgeprogrammeerde boosheid en spijt.
‘Het spijt me, Zina. Ik heb geprobeerd om voor je te zorgen… zoals een echte vader. En ook al ben ik dan van ijzer, Ik denk dat je hem hebt laten zien wat het is om van iemand te houden. […] Mijn stroomcircuits lijken wel nieuwe draden te hebben gevonden… Ik had nog geen programma voor dit geval, Maar het is sterker dan al mijn andere programma ‘s.’
Het levert niet alleen aangrijpende fragmenten op, samen met Zina krijgt ook de lezer een krop in de keel, maar werpt ook interessante vragen op over de mogelijkheden, grenzen en gevaren van artificiële intelligentie.
Tweevoudig Gouden Griffel-winnaar Simon van der Geest heeft met Hart van staal een vlot en intrigerend verhaal met veel vaart geschreven, en zoals we van hm gewend zijn doet hij dat in een taal die meermaals verrast door sterke beelden of een grote zeggingskracht, zoals bijvoorbeeld wanneer Zina begint te zingen en Ravi haar op zijn gitaar begeleidt:
‘Het is alsof hij met zijn tonen en warme akkoorden haar stem omarmt. Alsof hij de rivier is en zij het bootje. Hij draagt haar, voert haar mee. En af en toe tilt hij haar op een golf en reiken ze samen nog hoger en verder en mooier.’
Benieuwd naar het tweede deel van dit tweeluik!
Simon van der Geest: Hart van staal, Querido, 2023.
Illustraties van Martijn van der Linden.
ISBN 9789045128078.
Luister naar een uitgebreid gesprek met Simon van der Geest en Martijn van der Linden over dit boek in De Grote Vriendelijke Podcast.
Lees een interview dat ik eerder had met Simon van der Geest.
De vele liedjes die in het boek staan, zijn ook echt opgenomen. Benieuwd hoe ze klinken? Je kunt ze beluisteren op Spotify, als je zoekt op De Rebellen.
Hart van Staal is als verrijkt audioboek te beluisteren bij Storytel.
Benieuwd naar andere boeken van Simon van der Geest? Lees zeker Dissus, Spinder en Het werkstuk.
Wil je nog meer boeken over robots lezen? Tonke Dragt was de eerste Nederlandstalige jeugdboekenschrijfster die daarover schreef, in de prachtige boeken Torenhoog en Mijlenbreed en Ogen van tijgers. Recent doken robots op in De nieuwe jongen van David Almond, Toen mijn broer een robot werd van Emiel de Wild en Mijn broer en ik van Abdelkader Benali.