Had hij maar iets meer van zichzelf gehouden

Over De naam van mijn vader van Rindert Kromhout
De naam van mijn vader

Na de succesvolle en bekroonde trilogie over de Bloomsbury’s, de Britse kunstenaarsgroep waar onder meer Virginia Woolf deel van uitmaakte, koos Rindert Kromhout ervoor om opnieuw een beroemde kunstenaarsfamilie in beeld te brengen: de familie Mann, rond de bekende Duitse auteur Thomas Mann, schrijver van onder meer De dood in Venetië en De Toverberg, en Nobelprijswinnaar. Onlangs verscheen het derde en laatste deel van deze trilogie: De naam van mijn vader

In dit laatste deel bedient Kromhout zich van een raamverhaal. In 1945 reist Klaus Mann, in opdracht van het Amerikaanse leger, als oorlogsverslaggever door het naoorlogse Europa. Tijdens de lange autoritten in het gezelschap van zijn fotograaf John Tewksbury vertelt Klaus de Amerikaan over de voorbije jaren. De gesprekken met Tewksbury leiden tot flashbacks waarin Klaus zich niet meer in de eerste persoon tot zijn reisgezel richt, maar waarin in de derde persoon over de lotgevallen van de Manns verteld wordt. De hoofdstukken waarin Klaus in het naoorlogse Europa van Italië naar Duitsland rijdt en de flashbacks wisselen elkaar af. Een sterke constructie die tegelijk de achilleshiel van het boek is: de gesprekken tussen Klaus en John Tewksbury – die literairtechnisch de flashbacks op gang moeten trekken – klinken hier en daar nogal onnatuurlijk. Jammer, want Kromhout schetst in De naam van mijn vader verder een prachtig beeld van het leven van de familie Mann.

Nadat we in Een Mann lazen hoe Klaus Mann in zijn jeugd worstelde met het leven in de schaduw van zijn beroemde vader, en Kromhout in Ik was zijn held vertelde hoe het nazisme opgang maakte in Duitsland en de familie Mann zich genoodzaakt zag het land te verlaten, kan de familie in dit derde deel zelfs niet in Europa blijven. Thomas Mann emigreert naar Amerika, met in zijn kielzog de hele familie. Ook in Amerika ervaart Klaus, misschien zelfs meer dan ooit, hoe beroemd zijn vader is. Voor de Tovenaar, zoals zijn kinderen hem noemden, gingen ook op dit continent alle deuren open. Om het met de woorden van Klaus’ jongere broer Golo te zeggen:

‘Kijk, Eissie, ik heb natuurlijk altijd al geweten dat vader een beroemde schrijver is en daar heb ik minder last van gehad dan jij, want ik wou zelf niet ook een beroemde schrijver worden. Maar pas nu, hier in Amerika, zie ik echt hoe enorm die roem van hem is. De Amerikanen vinden het geweldig dat hij hier is komen wonen. Wij worden getolereerd, maar de tovenaar wordt op handen gedragen. Waar ik hier ook kom, als ik mijn naam noem vragen ze of ik familie ben van Thomas Mann.’

Golo Mann heeft het daar niet zoveel last van, maar Klaus worstelt er wél mee: 

‘Hij keek Klaus een beetje verlegen aan. “Vind je het erg dat ik je vaders werk wel ken, maar dat van jou niet? Ik weet hoe gevoelig zoiets kan liggen.”
Klaus glimlachte. “Als we weer thuis zijn, zal ik je een van mijn boeken sturen,” zei hij. “Nee, ik vind het niet erg.” Hij loog.’

Klaus’ moeizame relatie met zijn vader is niet alleen terug te voeren tot hun verschil in bekendheid. Klaus voelt zich ook anders behandeld door zijn vader dan zijn broers en zussen:

‘Voor de zoveelste keer in zijn leven voelde Klaus zich buitengesloten als het ging om zijn plek in het leven van zijn vader. Vroeger was het Erika die door de tovenaar in vertrouwen werd genomen, en nu was dat dus Golo. Waarom was het nooit eens Klaus?’

Kromhout schetst een indringend beeld van de jongeman die worstelde met het leven en ermee bleef worstelen. Niet alleen de relatie met zijn vader speelde hem parten, hij raakte ook niet van zijn verslavingen – ‘drank, morfine en mannen met wie hij seks wilde’ – af. Meer dan in de twee vorige delen van de trilogie wordt zijn zelfdestructieve kantje, zeg maar kant, een hoofdthema in het boek. Klaus wil zo graag gelukkig zijn, maar het lukt hem niet. Zelfs wanneer hij in een kunstenaarscafé in Boedapest de tien jaar jongere Thomas Quinn Curtiss – ‘Tomski’ – ontmoet, en er een wederzijdse grote liefde openbloeit, zit hij zijn eigen geluk in de weg. Zijn omgeving moet met lede ogen aanzien hoe hij de relatie met Tomski, die zijn geliefde wil zijn, niet zijn verpleger, keer op keer vergooit door zijn drugsverslaving en hoe zijn ‘grote talent om zichzelf in de problemen te brengen’ uiteindelijk tot zijn ondergang zal leiden.

De naam van mijn vader is echter meer dan een portret van Klaus Mann, en bij uitbreiding, zijn familie. Centraal staat ook de vlucht van de Manns naar Amerika, die nog ingrijpender is dan de beslissing om in de jaren dertig Duitsland te verlaten voor Zwitserland. Kromhout beschrijft ook hoe Thomas Mann in dat opzicht geen unicum is:

‘Het is geen emigratie van alleen je vader en mij, maar een landverhuizing van heel wat onze vrienden en lotgenoten die in Europa geen toekomst meer zien. (…)  Hij was lang niet de enige die dit continent zou gaan verlaten. Niet alleen schrijvers, acteurs, musici en andere kunstenaars waren weggegaan of stonden op het punt dat te doen, maar ook steeds meer intellectuelen. De weldenkende hersenen en de creativiteit voelden zich gedwongen het Avondland te verlaten en hun heimat voortaan alleen nog maar vanaf een veilige afstand te bezien.’

Wanneer Kromhout beschrijft hoe moeilijk het is om familie achter te laten die je misschien nooit meer zult terugzien, hoe het oude vaderland als heimwee aan hen blijft trekken, hoe de vluchtelingen zich nergens meer echt thuis voelen, en hoe hard het lot was van vluchtelingen die niet zoals de Duitse Nobelprijswinnaar met open armen werden onthaald, raakt het historische verhaal knap, maar steeds impliciet, verweven met de realiteit van onze eigen eeuw.

Dat Kromhout het verhaal over de oorlogslotgevallen kadert in een raamvertelling die zich afspeelt in 1945, biedt hem de mogelijkheid om Klaus’ nieuwsgierigheid naar ‘zijn’ Duitsland te stillen: ‘Hoe zal hij zijn thuisland en zijn landgenoten aantreffen? Wat is er allemaal veranderd door de oorlog?’ En dan gaat het niet in de eerste plaats om de materiële puinhoop die Klaus bij zijn terugkeer aantreft, al doet de confrontatie met zijn ouderlijk huis in München dientst als een beklijvende metafoor voor hoe het gesteld is met Duitsland: de voormalige woning van Duitslands grootste levende schrijver is tijdens de oorlog verworden tot een Arische kraamkamer. 

‘Hij kon alleen maar denken aan de mensen die hij nooit meer terug zou zien, aan zijn vrienden, kennissen, collega’s, medestanders die waren afgevoerd en vermoord door de nazi’s, of gesneuveld in de strijd, of die zelf een eind aan hun leven hadden gemaakt omdat ze niet in een wereld als deze wilden leven, of om de nazi’s voor te zijn. En voor degenen die de terreur hadden overleefd, zou het waarschijnlijk ooit meer worden zoals vroeger. Europa was opengereten en hoe groot het litteken zou zijn als de wond was genezen, was niet te voorspellen.’

Niet alleen de aanblik van zijn ouderlijk huis ontgoochelt Klaus bij zijn terugkeer. Nadat hij de oorlog heeft doorgebracht in gelijkgestemde Exil-kringen, wordt hij bij zijn terugkeer geconfronteerd met landgenoten die wél in Duitsland gebleven zijn. Zo brengt Kromhout mooi in beeld hoe veel van de achtergebleven Duitsers de oorlog beleefd hebben:

‘Ik heb vandaag heel wat buitenaardse wezens gesproken,’ zei Klaus. ‘”We wisten van niets.” “Het was de schuld van de andere landen.” “We hebben ons alleen maar verdedigd.” “Het is ons allemaal overkomen.” “Waarom hebben de Joden zich niet verzet?” Ik ben verbijsterd over wat ik allemaal te horen heb gekregen.’

Hitler mag dan verslagen zijn, zijn gedachtegoed is diep doorgedrongen in de Duitse samenleving, beseft Klaus: 

‘Ze klonken zo redelijk, deze mannen en vrouwen, en toch kraamden ze totale onzin uit. Hitler was erop uit geweest zijn volk te hersenspoelen, en daar was hij tot aan de laatste dag met vlag en wimpel in geslaagd.’

De houding van zijn landgenoten en het besef dat dit niet het Duitsland is waar de Manns met open armen ontvangen zullen worden, zijn een zoveelste teleurstelling voor Klaus Mann. Was dit de teleurstelling te veel, na de moeizame relatie met zijn vader, zijn niet ingevuld verlangen naar literaire erkenning, zijn verslavingsperikelen, de definitieve breuk met Tomski? In een epiloog, waarin John Tewksbury Golo Mann na een lezing aanspreekt, laat Golo die vraag onbeantwoord. ‘Had hij maar iets meer van zichzelf gehouden,’ klinkt het.

De naam van mijn vader is het geslaagde sluitstuk van een fascineeende trilogie waarin Rindert Kromhout, waarin hij het boeiende portret van de getroebleerde Klaus op schitterende wijze verweeft met een overtuigend beeld van de politieke en historische context.

Rindert Kromhout: De naam van mijn vader, Leopold, 2020.
ISBN 9789025880156.

0
Uitgelezen Icoon Lessuggesties

Ter gelegenheid van het verschijnen van De naam van mijn vader werden lessuggesties gemaakt bij de zes kunstenaarsromans van Rindert Kromhout. Je vindt ze in deze lesbrief.

Uitgelezen Icoon Boek Als je dit graag leest

De naam van mijn vader is het derde deel in de trilogie over de familie Mann. De andere delen zijn Een Mann en Ik was zijn held.

LEES OOK

Het leven is geen sprookje

Over de Meisjes van Annet Schaap …

Van een wrede koning en sterke vrouwen

Over Koningskind van Selma Noort …

Hoe kunnen er zoveel gedachten in één hoofd passen?

Over Pikkuhenki van Toon Tellegen en Marit Törnqvist …
Abonneer
Laat het weten als er
0 Reacties
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Een vader die alles kan

Hoe kunnen er zoveel gedachten in één hoofd passen?

Iedere olifant doet wel iets

Reading literature gives us images to think with.

meest recente berichten

In een gigagrote oceaan is het simpel verstoppertje spelen

De Boon 2024 gaat naar Erna Sassen en Martijn van der Linden

Jezelf vinden in de Schaduwwereld

Zoeken