‘Ik ben zwanger,’ zei Rifka.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg de mevrouw van de Kindertelefoon.
‘Twaalf,’ zei Rifka.
[…]
‘Het is ontzettend goed dat je de Kindertelefoon belt,’ ze de mevrouw. Ze deed heel lief. Ze zei dat ze Rifka een dapper meisje vond. Ze vroeg of Rifka haar wilde vertellen van wie ze zwanger was.
[…] ‘Het is…’ huilde Rifka. Ze wachtte even. Een snik. En daarna zei ze zachtjes: ‘Het is m’n broer.’
Ik kreeg het heel warm. De mevrouw zei weer even niks. Je kon haar hersens dwars door de speaker horen kraken. Als je bij de Kindertelefoon werkt, vertellen mensen vast vaak erge dingen. Dat ze door hun vader worden geslagen, of dat ze door hun moeder worden uitgescholden. Maar dit was wel heel erg. Te erg. Toch had de mevrouw bedacht wat ze moest zeggen. ‘Och meid, lief meisje,’ zei ze. ‘Och jeetje.’
Toen pas zag ik dat Rifka niet huilde, niet meer. Ze lachte! Keihard, met tranen van plezier. Rifka kwam niet meer bij. Dus hing ze op.’
Rifka is een gemeen en meedogenloos meisje, dat wrede, manipulatieve spelletjes speelt met iedereen. Het Kindertelefoongrapje is een van de meer onschuldige. Ze is de zelfverklaarde king van de klas (queen vindt ze niet stoer genoeg), en Duuf (Duveke) ‘mag’ haar vriendin, c.q. secondante zijn. ‘Wij twee moeten heersen over het volk der truttenkoppen en piemelpikkies,’ luidt het. Rifka bedenkt het ene plan na het andere: ‘Weet je wat mij lachen lijkt?’ Dat ze er anderen mee kwetst, soms heel erg kwetst, is voor haar geen probleem, integendeel. Alles is een geintje, toch?
Dan komt Rifka met een plan dat verder gaat dan alles wat ze ooit heeft uitgespookt: nadat ze gezien heeft hoe er op de begrafenis van een ‘stom’ klasgenootje werd gehuild, wil ze haar eigen begrafenis bijwonen. Ze wil zien hoe honderden mensen om haar huilen (‘Moet je nagaan hoe dat zal zijn als zo’n lief meisje als ik er opeens niet meer is.’). Ze weet ook meteen hoe ze het wil aanpakken: zij en Duveke zetten een ontvoering in scène, compleet met achtergelaten fiets. Duveke moet twee brieven van de ontvoerders posten, in de tweede zal staan dat Rifka om het leven gebracht is en dan zullen haar ouders haar begrafenis organiseren. Er zullen zoveel mensen naar het afscheid komen dat zij onopgemerkt zelf zal kunnen toekijken En na een tijdje komt ze dan weer naar huis: ‘Ik zeg gewoon dat ik kon ontsnappen. Iedereen is veel te blij dat ik weer terug ben. Misschien moet ik op het politiebureau nog foto’s bekijken, om te zien of die zogenaamde ontvoerders ertussen zitten. Ik herken natuurlijk niemand. En dat is dan dat. Makkelijk toch?’
Duveke weet het echter niet zeker: ‘Zoals Rifka het zegt, klinkt het inderdaad best makkelijk. Toch lijkt het me moeilijk. Er mag niks mislukken, en bij rare verzinsels mislukt bijna altijd wel iets.’ Maar Rifka tegenspreken is zowat je sociale doodvonnis tekenen en dus stapt Duveke mee in het plan. Als vanouds blijft Rifka Duveke manipuleren. Ze heeft het meisje helemaal in haar macht. Duveke is een heel kwetsbaar meisje, dat regelmatig wordt overvallen door ‘Het Gevoel’. Dan gaat ze huilen, zonder duidelijk aanwijsbare reden: ‘Het kan zo lang weg zijn dat je denkt dat het niet meer terugkomt. Maar uiteindelijk komt Het Gevoel altijd weer. Altijd, mam. Het gaat nooit weg. Nooit. Totdat je dood bent.’
De twee voeren het plan uit. En dan gaat het toch niet helemaal zoals verwacht. Op dat ogenblik tovert Gideon Samson een meesterzet uit zijn schrijvershoed: een onverwachte perspectiefwisseling. Nadat we het verhaal zijn binnengekomen vanuit het perspectief van Duveke, schakelt Samson over naar dat van haar broer Olivier. En daarna nog een keer, naar dat van Rifka zelf. Elk van hen vertelt een deel van het verhaal, respectievelijk ‘voor, ‘na’ en ‘tijdens’ de ontvoering. Die perspectiefwisseling werkt uitstekend: enerzijds zorgt ze er natuurlijk voor dat de lezer het verhaal van verschillende kanten kan lezen, maar vooral kan Samson zo doseren wat hij aan de lezer kwijt wil. Dat doet hij ook, door met de chronologie te spelen: eerst lezen we ‘Voor’, dan ‘Na’, en daarna pas ‘Tijdens’.
Zwarte zwaan, waarvan intussen de tiende druk is verschenen, is zeer knap opgebouwd. Tal van vernuftig uitgezette verhaallijnen — het zwarte zwaantje uit de verzameling van haar moeder, dat Duveke per ongeluk breekt, waarna haar broer de schuld op zich neemt, wordt op het einde plots bijzonder betekenisvol — leiden op de allerlaatste bladzijden naar een onthutsende ontknoping, waar je als lezer een tijdje niet goed van bent. Het is zeldzaam in een kinderboek, maar hier is er aan het einde geen sprankeltje hoop. Gideon Samson laat de lezer in het duister achter, met alleen een krantenbericht, en veel vertwijfeling, verbijstering, verwarring en ongeloof. Niemand die de lezer bij de hand neemt om hem ook maar een beetje te helpen zin te vinden in wat hij net gelezen heeft. De lezer krijgt een stomp vol in de maag, en moet zelf maar overeind zien te krabbelen. Er is iets ontzettend verschrikkelijks en gruwelijks gebeurd, het is nu eenmaal zo.
Het is een ontknoping die de lezer wel grondig doet nadenken over schuld en onschuld, over goed en kwaad. Zwarte zwaan is én een heel donkere psychologische roman én een bloedstollend spannende thriller. Gideon Samson plaatste zich er in 2012 definitief mee op de kaart van de grote Nederlandstalige jeugdliteratuur. Hij werd er in 2013 voor bekroond met een Zilveren Griffel.
Gideon Samson: Zwarte zwaan, Leopold, 2021.
ISBN 9789025881238.