Dit jaar zal het precies honderd jaar geleden zijn dat archeoloog Howard Carter een van de allergrootste ontdekkingen deed uit de geschiedenis van Egypte. In de Vallei der Koningen vond en opende Carter het uitstekend bewaarde graf van Toetanchamon, waarvan de vele fabelachtige schatten nog steeds tot de verbeelding spreken. Over dat moment schreef Carter later:
‘Toen mijn ogen wenden aan het licht, doemden vormen langzaam op, vreemde dieren, beelden, en goud – overal de glans van goud. Een ogenblik – dat moet hebben aangevoeld al een eeuwigheid voor de omstander – was ik sprakeloos van verbazing, en toen Lord Carnarvon, niet in staat de spanning nog langer te verdragen, zenuwachtig informeerde: ‘Kun je iets zien?’, kon ik alleen maar uitbrengen: ‘Ja, fantastische dingen.’’
Precies die uitspraak gebruikt Lida Dijkstra als motto voor haar boek Schaduw van Toet, waarin ze vertelt over het leven van Toetanchamon, die op zijn negende farao werd, maar al overleed op zijn negentiende. Hoewel hij maar tien jaar geregeerd heeft, is hij ook honderd jaar na de ontdekking van zijn graftombe nog steeds de bekendste Egyptische farao.
Lidia Dijkstra vertelt het verhaal niet vanuit het perspectief van Toetanchamon zelf, maar vanuit dat van Anchesenamon, de oudere halfzus van Toetanchamon. Hij deelt met haar zijn vader, farao Achnaton, maar terwijl Anchesenamon de dochter is van Achnatons vrouw Nefertiti, is Toetanchamon verwekt bij een bijvrouw. Dijktsra plaatst zich zo in de huidige trend om historische gebeurtenissen te (her)vertellen vanuit het perspectief van sterke vrouwen, denk maar aan De stilte van de vrouwen en De vrouwen van Troje van Pat Barker, of, dichter bij ons, Koningskind van Selma Noort. Het is een interessant perspectief, omdat het een ander verhaal oplevert dan we kennen uit de officiële geschiedschrijving.
Dijkstra, die Anchesenamon de prettiger lezende roepnaam Amany geeft, maakt van haar een intelligente en behoorlijk eigenzinnige en vrijgevochten koningsdochter. In het eerste deel, voor de geboorte van Toetanchamon, leert de lezer haar kennen als een slim meisje, dat er op eigen houtje voor zorgt dat ze leert lezen en schrijven en dat beseft dat kennis niet alleen macht maar ook veiligheid biedt:
‘Hoe meer je wist, hoe langer je leefde,
dat voelde ze, hoe klein ze ook was,
dus ze las wat ze kon lezen en
leerde wat ze kon onthouden.’
Want ondanks haar jonge leeftijd ontwikkelt Amany door haar grote observatievermogen al gauw een scherp inzicht in wat er in de wereld om haar heen gebeurt. En dat is heel wat, want het zijn bijzondere tijden in het oude Egypte, waar eeuwenlange tradities en zekerheden plots op de schop gaan. Omdat de vele priesters te veel macht verworven hebben, schaft Amany’s vader, farao Achnaton, het traditionele veelgodendom af:
‘Besluit twee.
We schaffen de priesters af!’
‘Wááát?’ piepten de raadgevers
alsof ze door de bliksem ware getroffen.
(…)
‘De priesters zijn brutaal en lastig,
maar zolang er goden zijn,
kunnen we niet zonder hen,’
zeiden de raadgevers van de farao.
‘Dan schaffen we ook de goden af.’’
Vanaf dat moment zal nog slechts één god aanbeden worden: de zonnegod Aton. Achnaton maakt zich, op zijn zachtst uitgedrukt, niet populair met deze beslissing. Het volk mort, en binnen de entourage van de farao azen velen op de troon, niet in het minst Eje, de grootvader van Amany. Die laatste is zich zeer bewust van de intriges, de machtsspelletjes en het gekonkel aan het hof. Bedrog en verraad liggen overal op de loer, en het leven van de farao is niet meer veilig. Dat Achnaton wel dochters, maar nog steeds geen mannelijke troonopvolger heeft, maakt de situatie nog complexer.
‘Er was een probleem.
Een lastig probleem.
Een groot probleem.
Het waren meisjes;
Alle drie.’
Daarin komt verandering wanneer Achnaton bij zijn bijvrouw een zoon verwekt, die de naam Toetanchaton krijgt (een naam die hij later zal veranderen in Toetanchamo). De baby, door Eje vergeleken met een ‘verkreukelde doperwt’, wordt geboren met een klompvoetje en is lichamelijk zwak. Amany beseft meteen hoe kwetsbaar haar halfbroertje is in het web van intriges rond de troon van de farao en belooft in stilte hem te beschermen:
‘Ik zal op je passen en
Tussen jou en je vijanden staan.
Ik zal je beschermen tegen
het luipaard, de schorpioen,
Tegen priesters, bedienden, mijn moeder,
En het allerbelangrijkste: je opa.
Ik zal je schaduw zijn,
dag en nacht aan je zijde,
zelfs als je het niet weet.
Dat beloof ik.’
De jongen, die door zijn kromme voet moeilijk loopt en een stok moet gebruiken, is bang aangelegd, en dat zint zijn vader niet:
‘Dat ergerde farao Achnaton hevig.
Aan strijdwagens, bliksem, roofdieren,
duisternis, oorlog, dood en verderf
had je maar te wennen
als je de volgende farao werd.’
Daarom bedenkt Amany, en bedenkt een uitgekiend systeem om haar halfbroertje van zijn angsten te verlossen. Maar ze doet nog veel meer. Ze leert hem letters en woorden, legt hem uit welke goden er zijn en hoe hun ingewikkelde familie, waarin vaders met dochters en broers met zussen trouwen, in elkaar zit, leert hem alles wat een Egyptische troonopvolger moet weten. Want:
‘Er waren trouwens belangrijker dingen
dan bang of stoer zijn.
Hoe meer Toet zou weten,
hoe beter het voor hem zou zijn.
Ze zou zijn hoofdje vullen met kennis.
tot het zijn oren uit liep.’
Ondertussen leert de lezer mee, want Amany deelt haar kennis met Toet door hem verhalen te vertellen, die doorheen het boek zijn opgenomen.
Wanneer Achnaton sterft, volgt Toetanchamon hem op, ook al is hij nog maar negen. Amany wordt zijn echtgenote – farao’s moeten nu eenmaal getrouwd zijn, en in het oude Egypte trouwden farao’s vaak binnen de eigen familie. En Toetanchamon mag dan jong zijn en niet bepaald sterk, hij blijkt toch niet ‘kneedbaar als een kleipoppetje’ en wordt niet van de troon gestoten, want samen met Amany vormt hij een sterk koppel, ‘als een tweekoppige god die nooit in de rug kon worden aangevallen.’:
‘Eén en één is meer dan twee,
zeiden de bedienden van Toet.
Want samen waren de farao
en zijn vrouw onoverwinnelijk.’
Als Toetanchamon na een regeerperiode van slechts tien jaar sterft, krijgt hij een graftombe in de Vallei der Koningen, waarvan de rijkdom de egyptologen nog steeds met verstomming slaat: waarom kreeg een farao die zo kort geregeerd heeft, zoveel rijkdom mee? Lida Dijkstra komt met een verklaring. Amany wil niet dat haar geliefde iet te kort komt in het hiernamaals, en laat het graf daarom vullen met een bladzijden lange lijst van voorwerpen, van ligstoelen en modellen van boten en een graanschuur over ‘het knabbelsnoep waar hij gek op is’ en de lok haar van zijn oma, tot een dodenboek ‘zodat hij kan spieken als hij de biecht vergeten is’.
Na de dood van de farao barst de strijd om de troon weer los. Welke rol zal Amany daarin spelen? Zal ze haar eigen lot in handen nemen? Lida Dijkstra heeft nog een verrassing van formaat in petto…
Amany is veruit het sterkst uitgewerkte personage uit het boek, maar ook de andere personages komen levensecht over. Dijkstra is erin geslaagd de meer dan drieduizend jaar oude geschiedenis tot leven te laten komen. Dat doet ze in de eerste plaats door van de belangrijkste personages mensen van vlees en bloed te maken, met gevoelens en karaktertrekken die na al die eeuwen nog steeds als door en door menselijk herkenbaar zijn.
Of ze ook historisch correct zijn, is een andere vraag. Lida Dijkstra wil duidelijk niet alleen een boeiend verhaal vertellen, ze wil de lezer ook wat bijbrengen over het oude Egypte. Niet alleen zijn er de verhalen die Amany aan haar halfbroertje vertelt, over de Oud-Egyptische scheppingsmythe, over de vele goden, over het mummificeren, het hiernamaals en het dodenboek, achter in het boek is ook een uitgebreide lijst met namen en begrippen en hun verklaring opgenomen, en op de schutbladen staan de stamboom van Toetanchamon en een kaart van Egypte in zijn tijd. En ook binnen het verhaal is er in de dialogen heel veel aandacht voor het politieke leven van die tijd, voor gebruiken en rituelen, voor machtsverhoudingen en familiebanden.
Feit is echter dat over het oude Egypte en over de regeerperiode van Toetanchamon nog niet zo heel veel geweten is. Dat laat Dijkstra de nodige ruimte om de gaten in de historische kennis naar eigen wens in te vullen. Het historisch kader is er, maar voor de gebeurtenissen kon ze volop haar verbeelding aan het werk zetten en zo het verhaal naar haar hand zetten. Dijkstra speelt op die manier een mooi spel met feiten en fictie.
Het woord ‘spelen’ is hier op zijn plaats, want Dijkstra heeft in haar tekst tal van knipoogjes en grapjes verweven: verwijzingen naar andere oudere verhalen, zoals de prinsessen die in een biezenmandje dat op de Nijl drijft een jongetje vinden, of naar actuele gebeurtenissen, zoals wanneer de Egyptenaren aan het hamsteren slaan nadat buitenlandse bezoekers een dodelijke en besmettelijke ziekte hebben meegebracht. En de personages durven wel eens populaire, hedendaagse woorden of uitdrukkingen in de mond te nemen: ‘ze stellen geen snars meer voor’, of zelfs gewoon ‘kak!’.
De taal en de stijl waarin dit verhaal geschreven is, zijn sowieso een van de grote troeven van dit boek. Afgezien van de in prozaverhalen gegoten lessen van Amany, kiest Dijkstra voor vrije verzen, die, afgedrukt in het midden van de pagina, een lang prozagedicht vormen. Rijmen doen ze misschien niet, maar Dijkstra’s ritmische verzen staan wel vol andere stijlfiguren: alliteraties, assonanties, herhalingen, halfrijmen, enjambementen… Ook de krachtige beelden en trefzekere formuleringen springen meer dan eens in het oog:
‘De farao verkruimelde als
en overgeschoten koekje.’
‘Hij zakte ineen als een torentje mul zand’
Dijkstra zet eigentijdse uitdrukkingen naar haar hand en speelt met de voorkennis van haar eenentwintigste lezers, wat meer dan eens een humoristisch effect heeft:
‘Over een paar jaar heeft geen mens meer van Toetanchamon gehoord, dat geef ik je op een kleitablet!’
De andere grote troef van dit boek zijn de verbluffende illustraties van de jonge Djenné Fila, die eerder ook al Dijkstra’s boek Het beest met de kracht van tien paarden illustreerde en die zich voor deze opdracht onderdompelde in de Egyptische collectie van het Leidse Rijksmuseum van de Oudheden. Het kleurenpalet van overwegend diepe en donkere tinten bruin, blauw en groen tinten, dat is geïnspireerd op oud-Egyptische artefacten, vulde Fila aan met ingescand bladgoud, dat de prenten tegelijkertijd een extra schittering maar ook iets verweerds geeft. Het zijn weergaloze illustraties waarin de tijd van de oude Egyptenaren tot leven lijkt te komen, maar die ook iets fris en levendigs hebben.
De illustraties en de tekst komen prachtig samen in een vormgeving waaraan bijzonder veel aandacht is besteed, van het kleurgebruik in de verzen, de prozatekst, de titels en zelfs de paginanummers tot de kleine hiërogliefen waarmee elk hoofdstuk begint. Een pareltje.
Lida Dijkstra: Schaduw van Toet, Luitingh-Sijthoff, Amsterdam 2021.
Illustraties van Djenné Fila.
ISBN 9789024595785.