Je hebt er een lange dag op zitten, je bent moe, je hebt nog andere dingen te doen, of je wil gewoon neerploffen op de bank. Voor een keertje houd je het verhaaltje voor het slapen gaan graag kort. Elke ouder die wel eens voorleest of voorgelezen heef, zal zich in dit uitgangspunt van het prentenboek Maar eerst ving ik een monster herkennen.
‘Dit is een kort verhaal. (…) Het verhaal gaat over jou. Jij ging slapen. En toen was het verhaaltje alweer uit.’
Maar zo makkelijk en snel komt de voorlezer er niet van af. De jongen, die dit ultrakorte verhaaltje verteld krijgt, grijpt in en neemt het verhaal over: ‘Ja, maar eerst ving ik een monster. (…) Kijk maar.’ De verteller kan niet anders dan inspelen op dat onverwachte element, maar doet dat opnieuw zo kort mogelijk:
‘Hm, ik zie het. Jij ving een monster.
Een soldaat nam dat monster mee. Het was al laat geworden, dus jij kroop gauw jouw bed in. En toen was het verhaal echt uit!’
Dat is buiten de jongen gerekend, die alweer snel iets nieuws verzint, ‘kijk maar’, waarop de verteller opnieuw moet ingaan.
Zo ontstaat er een bijzonder geestige dialoog, waarin de verteller de verzinsels steeds zo snel mogelijk probeert af te ronden, en de jongen met steeds fantastischere verhaalwendingen komt: grootser, spectaculairder, fantasierijker. Tot ook hij wil gaan slapen en eindelijk een einde breit aan het verhaal:
‘De monsters vingen mij.
Nee toch zeker?
Kijk maar.’
Heel slim keert Tjibbe Veldkamp op dat moment de rollen om:
‘Oh-oh, ik zie het: de monsters vingen jou. Maar daarna ving jij de monsters weer, hè.
Nee.
Waarom niet?
Dit was toch een kort verhaal?
Het is uit.’
Op de volgende spread verschijnt, als in een oude film, in grote letters: EINDE, naast een illustratie van een vrolijke bende monsters die de jongen ondersteboven gevangen houden. En dan verschijnen de schutbladen van het begin van het boek. Op dat ogenblik zorgt Veldkamp voor een originele en onverwachte wending, voortbordurend op de rolomkering van daarnet. De volwassen verteller is niet opgezet met dit einde:
‘Maar dat is geen léúk einde!
Kun je de monsters niet nog één keertje vangen.
Vooruit dan…’
De jongen toont zich toegeeflijk, alle monsters worden gevangen, behalve eentje, en net op het moment dat het verhaal ‘eindelijk uit’ is heeft Veldkamp een allerlaatste verrassing in petto.
Illustrator Kees de Boer heet zich uitgeleefd op de voorzetten die Tjibbe Veldkamp geeft in zijn aanstekelijke en geestige tekst. In (vaak over)volle prenten geeft hij vorm aan de verzinsels van de jongen. Er is bijzonder veel te zien op de kleurrijke en levendige prenten. Vrolijke monsters in felle kleuren en bizarre vormen, met allerhande uitstekels, hoorns, haren, bekken, tanden en ogen, een jongen die steeds heldhaftiger wordt tot hij er gaat uitzien als een superheld, en tal van grappige details, in de kamer van de jongen of buiten waar hij zijn heldendaden verricht.
De perfect op elkaar inspelende tekst en illustraties maken van Maar eerst ving ik een monster een heerlijk voorleesboek. Met dat voorlezen doen Veldkamp en De Boer trouwens iets bijzonders: doordat de volwassene nooit bij naam genoemd wordt en er ook nergens ‘zegt papa’ of ‘zegt mama’ staat en die verteller bovendien ook nooit te zien is in de illustraties, smelt je als voorlezer zo goed als samen met die ouder, en wordt het jongetje als vanzelf het kind dat jij aan het voorlezen bent.
Maar eerst ving ik een monster is een heerlijk humoristisch, herkenbaar en fantasierijk prentenboek, waarin de wervelende tekst en de illustraties vol details elkaar perfect aanvullen. Uren voorleesplezier gegarandeerd!
Tjibbe Veldkamp: Maar eerst ving ik een monster, Lemniscaat, 2019.
Illustraties van Kees de Boer.
ISBN 9789047708520.