
Op 13 januari overleed André Sollie. Bij het vernemen van dat nieuws werd mijn hoofd overspoeld door talloze herinneringen en beelden. Persoonlijke herinneringen aan ontmoetingen, babbels, feestjes, en grappige anekdotes, veel grappige anekdotes. Maar ook een nauwelijks aflatende stroom van prenten, covers en binnenillustraties die hij maakte bij eigen en andermans werk, én flarden tekst uit gedichten en verhalen. Een portret, in zeven hoogtepunten, van een man wiens belang binnen de geschiedenis van de Vlaamse illustratiekunst én jeugdliteratuur nauwelijks te onderschatten is.
Na zijn studies grafische kunsten aan het Hoger Sint-Lukasinstituut in Brussel begon Sollie zowel reclamebeelden als cartoons en gelegenheidsgrafiek te ontwerpen, maar al gauw ging hij aan de slag als illustrator. Generaties jonge Vlaamse lezers zijn opgegroeid met boeken waarvoor hij, decennialang, in een zeer herkenbare realistisch-romantische stijl de cover maakte, met daarop niet zelden een wat dromerige hoofdpersoon. Opvallend zijn de eenheid van stijl die hij in die periode hanteerde en de toen al behoorlijk sobere lijnvoering. De covers die hij voor de Jeans- en vooral de Top-boeken van uitgeverij Altiora zijn waar Vlaams erfgoed.





Ommekeer
Wellicht had hij nog decennialang in dezelfde geest kunnen doorgaan. Auteurs, uitgevers, lezers waren dol op zijn illustraties. Maar in 1986 kwam er een ommekeer. Jelle van Riet schreef hierover in De Standaard der Letteren (18 januari 2025):
‘Want het was toch niet omdat je al duizend jaar barokke, levensechte en romantische tekeningen maakte dat je dat nog duizend jaar moest doen. En dat je al zo lang het braaf illustratortje van andermans boeken – jouw woorden – was, betekende niet dat je dat de rest van je dagen moest blijven. Toch? Je schoot een ring door je oor, ging waar geen Vlaamse illustrator voor jou was gegaan en werd zo “de peetvader van de Vlaamse illustratie”.’
De ommekeer kwam er via een omwegje. In 1986 verscheen bij Manteau Sollies eerste dichtbundel Soms dan heb ik flink de pest in. Sollie, die een grote voorliefde had voor het Nederlandstalige cabaret, had al tijdens zijn studentenjaren enkele liedjesteksten geschreven, en publiceerde van in het begin van de jaren tachtig gedichten in de Stipkrant, de wekelijkse kinderbijlage van De Standaard en Het Nieuwsblad. In 1985 won hij de poëziewedstrijd Dichter bij de Jeugd, waarna een selectie van zijn gedichten verscheen in de bundel Soms dan heb ik flink de pest in. Enkele jaren later verschijnt een tweede bundel: Zeg maar niks.
SOMS DAN HEB IK FLINK DE PEST IN
De bundel bevat eenvoudige gedichten over onderwerpen die voor tieners heel herkenbaar zijn: de pest in hebben, verliefd zijn, onzekerheid, de dood van een grootouder, pestgedrag, ouderperikelen… De verzen lezen vlot, bijna als liedjes, niet in de laatste plaats door het strakke ritme, metrum en rijmschema, al leiden de rigide vormvereisten af en toe tot wat clichématige noodingrepen.
De bundel, die een succes was bij jonge lezers, zorgde er meteen ook voor dat Sollie uit zijn illustratieve keurslijf brak. Zelf zei hij daarover:
‘Doordat ik met mijn verzen helemaal mijn zin mocht doen vond ik dat ik ook illustratief iets anders moest brengen. Ik wilde breken met alles wat ik tevoren gedaan heb.’
Het resultaat: hij voorzag zijn gedichten van sobere, schetsmatige pentekeningen, die soms wat karikaturaal maar tegelijkertijd ook kwetsbaar aandoen.

Ook in zijn werk voor andere auteurs valt een evolutie te bespeuren, al is ze daar minder drastisch. Toch vallen ook in zijn covers die hij in opdracht voor anderen maakte, een soberder lijnvoering en een schetsmatigere compositie op. Het was een ontwikkeling die niet zonder slag of stoot ging, vertelde Sollie hier zelf over:
‘Eigenlijk laten vele auteurs en lezers me niet meer los, ze klampen zich vast aan mijn oude stijl. Ze bellen me op: “André, wil je mijn nieuwe boek illustreren? Maar niet die nieuwe grapjes hoor!” Ik moet mijn weg nog een beetje vinden. Het is moeilijk om in die twee stijlen te blijven tekenen. Ik wil mezelf een herkenbare stijl aanmeten, iets waarvan men direct kan zeggen: “Dat is van Sollie.” Maar dan wel een nieuwe Sollie.’

André
In 1994 verscheen André, een bundel colums die André Sollie eerder had gepubliceerd in het tienerblad Top Magazine. Het zijn stuk voor stuk hoogstpersoonlijke teksten, over heel verscheiden onderwerpen, van het Eurosongfestival over lichtblauwe taartbordjes tot de dood van zijn moeder. Aan het woord is een mijmerende Sollie, die soms lichtvoetig, soms weemoedig, altijd heel persoonlijk, zijn gedachten de vrije loop laat.
Bij elk tekstje plaatst Sollie een intrigerende mix van ingescande foto’s en prenten en kleine, nog meer uitgepuurde illustraties van eigen hand. De beelden, die nog onder, boven en soms naast elkaar geplaatst worden, lijken een opstapje naar de collages waarmee Sollie later naam zou maken.
HOOGTEPUNT
Vanaf dan lijkt Sollie helemaal de kaart te trekken van de vernieuwing en het experiment. Boek na boek gaat hij, in woord en beeld, op zoek naar precies de juiste expressievorm voor wat hij wil vertellen.
Het ijzelt in juni
In 1997 verrast hij met Het ijzelt in juni, een bundel met autobiografische gedichten, die tot de absolute hoogtepunten van zijn oeuvre behoort.
De strakke vorm uit zijn eerste bundels, met een dwingend ritme, metrum en rijm, heeft Sollie hier definitief achter zich gelaten. Hij kiest resoluut voor een veel vrijere vorm, met slechts hier en daar een rijm. In de plaats komen welgekozen ellipsen en enjambementen, waardoor de gedichten een hoge graad van suggestiviteit bereiken, die wonderwel past bij het grote persoonlijke gehalte van de bundel.
De gedichten in het eerste deel, ‘Thuis’, gaan over zijn kindertijd, zijn ouders, herkenbare kindergevoelens. In ‘Stapel’ vat Sollie verschillende aspecten van verliefdheid, liefde en hunkering en de soms niet eenduidige gevoelens die daarbij horen, prachtig in woorden. De verzen, die veel onuitgesproken laten, zinderen van (een soms onbestemd) verlangen. In het derde deel, ‘Tijd’, leeft het verleden door in het heden van de dichter, moeder en vader zijn niet meer de levende ouders uit het eerste deel, maar zijn wel alomtegenwoordig.


De collages die Sollie hierbij maakte, zijn niet alleen mooi en intrigerend, ze passen ook bijzonder goed bij de inhoud van de gedichten. Net zoals gevoelens en herinneringen zich vaak maar mondjesmaat en in stukjes prijsgeven, vertellen ook de van scheurranden voorziene beeldflarden maar stukjes van een verhaal. De woorden en collages grijpen in dit boek wonderlijk mooi op elkaar in.
In Het ijzelt in juni vormen beeld en tekst een prachtig geheel dat de lezer/kijker naar adem doet happen.
Wachten op Matroos
Wanneer Sollie samenwerkt met anderen, levert hij bijna steeds de beelden bij teksten van andere auteurs. In 2000 is het echter niet zijn tekenpen die hij uitleent, maar zijn pen. Het wondermooie Wachten op Matroos – een van de allermooiste prentenboeken ooit uit ons taalgebied – ontsproot aan de verbeelding va collega-illustratrice Ingrid Godon, die met penseel, inkt en olieverf prachtige, woordeloze beelden maakte van een verhaal dat zich afspeelt bij een vuurtoren die in de duinen bij de zee staat.
André Sollie schreef de woorden bij de zachte, wat weemoedige prenten van Godon. Tijs is een vuurtorenwachter die onvermoeibaar uitkijkt over het water, maar eigenlijk vooral de zee afspeurt naar zijn vriend Matroos. Die is op een dag vertrokken met zijn boot, maar heeft beloofd om terug te komen en dan samen met Tijs de wereld rond te varen. Maar als er een brief komt voor Tijs, is die niet afkomstig van Matroos, maar van vriendin Emma. Emma, Roos, de postbode en Tijs vieren de volgende dag dan maar samen Tijs’ verjaardag, met vlaggetjes, lampionnen, cadeautjes, taart en accordeonmuziek. Maar ’s nachts, als de gasten vertrokken zijn en alleen nog de lege kopjes en borden en de nog brandende lampionnen herinneren aan het feest, loopt er een man de duin op…

Wachten op Matroos is een prentenboek over verlangen, en Sollie heeft dat hunkerende gevoel perfect gevat in een uiterst poëtische en subtiele tekst, waarin geen woord te veel staat. Dat maakt de suggestiviteit en de zeggingskracht alleen maar groter. Tussen de regels en in de stiltes die er tussen de kleine dialoogjes staat, wordt zoveel meer verteld dan er staat.
Dat was ook het oordeel van de Griffeljury, die het boek ‘indrukwekkend in zijn eenvoud’ vond en het bekroonde met ee Gouden Griffel: ‘Er staat geen woord teveel en met die weinige woorden wordt een heleboel overgebracht zonder het expliciet te benoemen.’
Een tijd- én leeftijdloze parel.
Wonderlijk

Dubbel Doortje
Dubbel Doortje uit 2004 is Sollies eerste volledig eigen prentenboek, e meteen ook een nieuw hoogteunt binnen zijn oeuvre. Het springt meteen in het oog door de bijzonder kleurrijke coverillustratie, die helder afsteekt tegen de pikzwarte achtergrond.
Het uitgangspunt voor het verhaal is eenvoudig: de kleuter Doortje ligt in bed en kan niet slapen. Ze steekt haar bedlampje aan en kijkend naar haar ellebogen, handen, voeten… beseft ze plotseling dat ze van alles aan haar lichaam er twee heeft. Hoe wonderlijk is haar lichaam!
Ik tel een voet en nog een voet.
Twee knieën en twee kuiten.
Een wonderkind! Ik ben zó goed.
Vanbinnen en vanbuiten.
Zelfs een enkel heb ik dubbel. Ja,
Dat is wel heel bijzonder.
Ik zei het al, Het is een wonder
dat ik simpelweg besta.’
Dan volgt de teleurstelling: ze heeft maar één neus, één kin, één hals, één mond. (‘Dat is vast ongezond.’) Ze is dus helemaal niet zo apart als ze daarnet nog dacht. Of toch? Uiteindelijk komt het moeë meisje tot een conclusie:
‘Lekker bedje. Doortje blij.
Want dat ene hoofd van mij
denkt iets liefs voor mij alleen:
Zoals jij… is er maar één.’
Het is een geruststellende gedachte, het lampje kan eindelijk uit en Doortje kan gaan slapen.
Woordkunstenaar Sollie toont hier zijn grote kunnen. De speelse en luchtige tekst leest bijzonder vlot en naturel, alsof hij schijnbaar achteloos aan het papier is toevertrouwd, maar niets is minder waar: het onnadrukkelijke rijm en ritme, die de lezer voortstuwen naar het volgende vers, de volgende pagina, getuigen van een groot vakmanschap en maken Dubbel Doortje tot een tekst die een plezier is om voor te lezen.






Ook uit de illustraties spreekt een groot meesterschap. Bij de tekst plaatst Sollie telkens een schets in zwarte inkt. Op de tegenoverliggende pagina staat steeds een paginagrote prent met, tegen de pikzwarte achtergrond van de nacht, bijzonder krachtige gouacheschilderijtjes in heldere en levendige kleuren. De illustraties verbeelden de tekst met visuele verwijzingen naar de benoemde lichaamsdelen maar tegelijkertijd voegen ze daar, op een heel intuïtieve, associatieve manier, ontzettend veel elementen aan toe, die een inkijkje geven in de verbeeldingswereld van Doortje. Het zijn prenten waarnaar je kan blijven kijken en waarin je steeds nieuwe betekenislagen en verbanden kunt ontdekken.
Tekst en beeld brengen zo niet alleen een vrolijke ode aan ons wonderlijke lichaam, maar vooral ook aan wat de verwondering en de verbeelding van een jong kind vermogen.
Nooit gaat dit over
In 2005 verlegt Sollie alweer een grens door met een eigen adolescentenroman te komen: Nooit gaat dit over, uitgegeven in een klein formaat, met op de cover een zwoele, suggestieve foto van twee elkaar omhelzende jongens met bloot bovenlijf .
Centraal in het boek staat de overrompelende, haast obsessionele liefde van de vijftienjarige Pim voor zijn buurjongen Gino.
Pim groeit in de jaren zestig op in een armoedige buurt in een stadje aan de Belgische kust. Alles ademt er eenzelfde troosteloosheid en melancholie: Texas, het stamcafé van Pims moeder Yvette, waar de geur van frieten, bier en sigaretten overheersen, de louche Noord-Franse cafés waar Yvette, in een ver verleden uitgeroepen tot Miss Camping, accordeon speelt voor mannen die schreeuwen en juichen voor haar, het kleine huis waar nauwelijks warmte te vinden is.

Geborgenheid vindt Pim wel bij zijn warme buurvrouw Marcella, ooit in de steek gelaten door de Italiaanse vader van haar kinderen Sabrina en Gino. Pim verliest zijn hart aan de enkele jaren oudere, knappe, donkerogige Gino, die aandacht voor hem heeft en samen met hem seksuele grenzen verkent.
‘Maar de hand van Gino, opnieuw en hoger nu, op de heuvel van zijn heup, joeg de bliksem door zijn lijf. Van de restjes avond boetseerden de jongens zich een nacht.’
Het zijn overrompelende ervaringen, waardoor Pims verliefdheid een obsessief en dwangmatig karakter krijgt. In Het ijzelt in juni zaten de mentale herinneringen aan een jongen ‘in mijn kijkdoos’, in Nooit gaat dit over verzamelt Pim obsessief allerlei fysieke herinnerigen aan Gino. In een geheime doos bewaart hij puzzelstukjes, een vuile blauwgeruite zakdoek, een wikkel van chocoladereep, een artikel uit een tijdschrift…
Voor Pim is het overduidelijk: Gino houdt ook van hem. Maar dan begint Gino een relatie met een meisje uit Duinkerken…
Dit verhaal over twee jongens wordt – anders dan in veel boeken over relaties tussen twee jongens of twee meisjes – nergens melodramatisch noch wordt het thema geproblematiseerd. André Sollie vertelde daar zelf in een interview met Annemie Leysen over:
‘Dit is niet het zoveelste probleemverhaal over homoseksualiteit. Het gaat over een jongen en over een onrealistische en obsessionele verliefdheid die wel faliekant moet aflopen. Onontkoombaar, noodlottig en naïef. […] Ik wilde niet echt een holebi-boek schrijven. De term alleen al! Die doet me altijd meteen denken aan attracties in pretparken. In het hele boek vind je het woord homo nergens terug. Ook niet op het achterplat. […] Je schrijft natuurlijk over wat je zelf het beste kent, en over je eigen gevoelens. Het lag voor de hand. In mijn gedichten zit ook al heel wat uit mijn eigen jeugdherinneringen verwerkt. Als ik schrijf over adoratie, verlangen en obsessionele aandacht, dan gaat het voor een groot stuk over mezelf.’
Ook in dit boek is de taal uitgepuurd en poëtisch, sober en suggestief. Sollie toont zich in dit boek ook een meester in sfeerschepping. Het desolate achterafsteegje waar Pim woont, het troosteloze eenoudergezin, de desolate, louche cafés waar zijn moeder optreedt: je ziet het zo voor je.
In deze niet geïllustreerde roman is Sollies taal beeldrijker dan ooit, al blijft ze ook dan zeer impliciet en suggestief: ‘Akkers zover je kunt zien. De sloot staat kurkdroog en hij is twee jongens breed.’ En hoe mooi is dit beeld, wanneer Pim achterop de brommer van Gino zit: ‘Zijn armen een lasso om zijn prooi, zijn vingers gevlochten als een vurig gebed.’
Nooit gaat dit over is een gevoelige coming-of-age roman, die zindert van de emoties en de verlangens, maar ook een aangrijpend portret van een jongen die op zoek naar liefde, geborgenheid en zichzelf.
Alle talenten komen samen

Een raadsel voor Roosje
In het prentenboek Een raadsel voor Roosje uit 2007 laat Sollie al zijn talenten – als schrijver, als dichter, als tekenaar, als schilder – samenkomen. In geen ander boek van hem zijn woord en beeld zo volledig met elkaar verweven.
Het boek begint met een bijzonder sterk, paginavullend beeld: een onafgewerkt portret in kleurpotlood van een meisje, waarop één oog en een halve neus ontbreken.
Meteen op de volgende pagina duidt Sollie dat beeld in woorden:
‘Roosje groeit haar kleurpotloden op tafel.
Een portret van Pia het lukt haar nooit.
Ze kneedt een bal van de potloodtekening en gooit die In de prullenmand.
Dat doet ze wel vaker met tekeningen die maar niet op het blad willen.’
En enkele regels later:
‘Het is niet haar schuld dat Pia doodging. Ze hoeft haar dus ook niet weer levend te tekenen.’
Roosjes oudere en ongeneeslijk zieke zus Pia is een jaar geleden overleden. Het hele boek door – de hele avond voor haar elfde verjaardag lang – zal Roosje toch proberen om het perfecte portret van Pia te maken. Perfect betekent trouwens niet dat het portret hoeft te lijken, vindt ze:
‘Als je het bekijkt moet het voelen alsof Pia weer thuis is.
Zoiets.
Alsof.’
Tijdens het tekenen maakt ze daarvoor gebruik van verschillende technieken – kleurpotlood, gouache, aquarel, collage, vetkrijtjes, inkt… – en stijlen. De prenten zijn niet zomaar prenten. Ze zijn een essentieel onderdeel van Roosjes rouwproces. Met elke nieuwe poging om haar zus op papier te zetten, komen er meer herinneringen naar boven, droevige maar ook warme en fijne herinneringen. De techniek en de stijl die ze in een prent hanteert, geven vaak haar gevoelens en stemming weer.
Ondertussen leest ze in het schriftje dat Pia haar net voor haar dood cadeau gaf voor haar tiende verjaardag. Tien door Pia zelf geschreven versjes staan erin, voorafgegaan door een cryptische opdracht:
‘Een uit een.
Tien uit tien.
Roosje zal het zien.
Een raadsel voor Roosje.
Van je grote zus,
Pia’
Hoe vaak ze de versjes ook herleest, het lukt haar niet om het geheim te ontraadselen, ze kan er geen touw aan vastknopen. Maar net zoals de tekeningen brengen ook de tekstjes herinneringen naar boven, en de uiteenlopende gevoelens die bij een rouwproces horen.
André Sollie bouwt het verhaal knap op naar het moment waarop Roosje plots toch het raadsel van haar grote zus weet te ontcijferen. Woord voor woord ontdekt ze, samen met de lezer, de boodschap van Pia. Een boodschap als een cadeau aan Roosje, een cadeau dat rust en ruimte brengt in haar hoofd. Nadat ze er eindelijk in geslaagd is een tekening te maken waarin ze het verdriet en het gemis een plaats kan geven, gooit ze het raam wijd open: ‘Morgen is ze jarig.’
Een raadsel voor Roosje is geen makkelijk of eenduidig boek, maar wel een absoluut kleinood over dood, rouw, verdriet, afscheid en verder leven.
Unieke signatuur
André Sollie was een uniek en veelzijdig talent, die in de tweede helft van zijn carrière onvermoeibaar op zoek ging naar nieuwe expressievormen in woord en beeld en zichzelf daarbij keer op keer heruitvond.
Als illustrator was hij de eerste in Vlaanderen die, ondanks het grote succes van het werk dat hij in opdracht maakte, zijn vleugels spreidde en voluit de kaart van zijn eigen artistieke ambities trok. Dat leverde niet alleen prachtige boeken op, die hoe verscheiden ze ook waren steeds zijn geheel eigen signatuur droegen, het maakte van André Sollie zelf ook een groot voorbeeld, een inspiratiebron, zelfs een wegbereider voor hele generaties illustratoren.
Even uniek waren zijn teksten, want ook in zijn gedichten en proza vond Sollie zijn eigen stem. Zijn taal was sober en uitgepuurd, loepzuiver en emotievol, en immer trefzeker. In zijn soms luchtige en grappige, soms weemoedige en vaak suggestieve poëzie en in zijn gevoelige, poëtische proza wist hij een heel scala aan emoties en ervaringen te vatten. Nooit één woord te veel, maar altijd vol van betekenis, van gevoel.
Coda
Bij wijze van uitsmijter een gedicht uit André Sollies laatste dichtbundel Altijd heb ik wat te vieren, hem op het lijf geschreven:
Lied
Elke vogel zingt zijn lied.
Hoog of laag,
dat dondert niet.
Kater, koetje, geitje.
Drie ganzen op een rijtje.
Mauw en muu en mekker.
Van gak, gak, gak tot gekker.
Ieder spreekt zijn eigen taal.
Zwart of wit,
meneer of meisje.
Altijd weer een ander wijsje
en een heel ander verhaal.
Dus praat en zing en dans en fluit
zoals je bent. En wees niet bang,
maar spreek vrijuit.