Eenenveertig jaar na de publicatie van Lang weekend op drie manieren, het eerste boek van hem dat in het Nederlands verscheen, klinkt de naam van Aidan Chambers in ons taalgebied nog steeds als een klok. Het inhoudelijk maar zeker ook vormelijk vernieuwende Lang weekend op drie manieren, later heruitgegeven als Verleden week, was het eerste deel van een reeks van zes adolescentenromans, die de naam ‘Dance Sequence’ kreeg, naar het bekende tweede deel, Je moet dansen op mijn graf. De zes delen vertellen zes verhalen over zes verschillende personages, maar schilderen samen een beeld van het leven van een adolescent van opgroeien in de laatste decennia van de twintigste eeuw. In elk boek verkent Chambers een bepaald aspect van het opgroeien: het emotionele, het seksuele, het cognitieve, het spirituele, het sociale… Met deze reeks verwierf Chambers in Vlaanderen en Nederland, maar ook elders, grote faam.
Chambers maakte in die periode niet alleen naam als auteur van baanbrekende romans voor jongeren, maar ook als theoreticus. Hij publiceerde artikels en boeken over jeugdliteratuur, (het belang van) lezen, leesonderwijs en leesbevordering, richtte samen met zijn echtgenote het tijdschrift Signal op over kinder- en jeugdliteratuur en was decennialang een veelgevraagd en bijzonder begeesterend spreker. Zijn ideeën over hoe je kinderen tot lezen kunt brengen en hoe je met hen over boeken kunt praten (uiteengezet in resp. De leesomgeving en Vertel eens, later gebundeld in Leespraat) vonden ingang bij een grote groep leerkrachten, bibliothecarissen en andere leesbevorderaars en zijn aanpak wordt nog steeds door velen toegepast.
In 2020 publiceerde Aidan Chambers The Age Between – personal reflections on youth fiction, dat nu in Nederlandse vertaling is uitgegeven als Tussentijd. Over het schrijven voor jongeren. Tussentijd is een bundel essays, waarin het schrijven voor jongeren centraal staat.
Na een eerste, autobiografische hoofdstuk in deel 1, waarin hij vertelt over zijn eerste vijftien jaar als schrijver, definieert hij die ‘tussentijd’ als ‘een periode in het leven van de mens tussen kindertijd en rijpe volwassenheid in’. Hij noemt die levensfase ‘youth’, door vertaalster en uitgeefster Joke Linders vertaald als ‘jongerentijd’. Jongeren van deze leeftijd, zo citeert hij Tolstoj, hebben nog ‘geen vastomlijnde ideeën hebben over dingen’ en willen liefst hun eigen regels bepalen. Ze hebben doorgaans meer belangstelling voor morele kwesties en idealen dan voor praktische aangelegenheden, en botsen in hun drang naar vrijheid vaak op hun beperkende omgeving. Dat zijn natuurlijk dankbare onderwerpen voor schrijvers, en het is dan ook niet toevallig dat de meeste hoofdpersonages van Chambers’ eigen boeken deze leeftijd hebben.
Dat die levensfase eigen kenmerken heeft en zich duidelijk onderscheidt van de kindertijd en de volwassenheid, heeft meteen ook gevolgen voor wat ze (te) lezen (krijgen):
‘En net omdat de tijd dat je jong bent, zich onderscheidt van kindertijd en volwassenheid, verdient die ook een eigen literatuur: verhalen, romans, poëzie, toneelstukken, geschiedenis, auto- en biografieën en andersoortige teksten over het jong zijn.’
In dit eerste deel bespreekt Chambers vervolgens de geschiedenis van de literatuur voor jongeren, aan de hand van boeken die hij zelf las, boeken waaruit hij inspiratie haalde, boeken die hem iets bijbrachten over het wezen van schrijven voor, en soms ook door, jongeren. Boeken uit de negentiende eeuw zoals Little Women en Huckleberry Finn, met hun adolescente protagonisten, en uit de jaren ‘50 van de vorige eeuw zoals The Catcher in the Rye van J.D. Salinger en Bonjour Tristesse van Françoise Sagan, die de weg effenden voor de jongerenromans in de ik-persoon die de volgende decennia zouden verschijnen.
In het tweede deel – Jongeren en jongerenliteratuur – brengt Chambers een aantal essays onder over de aard van ‘de jongere’. Wat houdt jong zijn in? Waarin verschilt de tussentijd van de kindertijd en de volwassenheid? Essentieel voor Chambers zijn de ervaringen die geassocieerd worden met deze levensfase. Het groeiende zelfbewustzijn, en de daarmee gepaard gaande heftige en vaak verwarrende emoties, de drang naar autonomie, het zich losmaken van de ouders, het ‘tienerverdriet’… Voor Chambers is het zonneklaar:
‘Wil literatuur jongeren aanspreken, dan moeten hun boeken gebruik maken van de ervaringen en de taal van adolescenten en tegelijkertijd meegroeien met de eigen, geheime, innerlijke én sociale omstandigheden van jongeren. Daar ligt de basis voor de poëtica van literatuur voor jongeren.’
Chambers betoogt dat in de literatuur voor adolescenten vaak overmatig veel aandacht gaat naar emotionele en fysieke aspecten, en te weinig naar het cognitieve, het talige, het intellectuele, het spirituele. Wie bekend is met zijn werk, weet dat Chambers zelf er steeds naar heeft gestreefd om in zijn jongerenromans net ook die aspecten te verkennen. Hij kreeg daardoor wel eens de kritiek dat zijn hoofdpersonages zo intelligent zijn en zo diep nadenken dat ze niet meer realistisch overkomen, een kritiek die hij in Tussentijd weerlegt door middel van een analyse van een fragment uit het dagboek van Anne Frank, dat volgens hem ‘zo’n excellent model [is] voor wat mogelijk is in jongerenliteratuur’.
Boeiend is het essay over het begrip ‘herkenning’ in de adolescentenliteratuur, waarin hij aan de hand van zijn eigen roman De Tolbrug uitlegt hoe een hedendaagse coming-of-age-roman kan werken. In deel 3 – Verteltechnieken – komt Chambers’ eigen werk, samen met andere voorbeelden van jeugdfictie, opnieuw ter sprake, wanneer hij op overtuigende wijze een aantal verteltechnieken bespreekt, in wat soms bijna leest als een niet te missen handleiding voor (aspirant-)schrijvers, bijvoorbeeld wanneer hij het heeft over het gebruik van vertellers in de eerste of derde persoon, of over het creatieve proces van infusie, waarbij een auteur zijn personage voorziet van ‘gedachten, waarnemingen en emotionele spreekvaardigheden die groter zijn dan in werkelijkheid het geval kan zijn’, een proces dat hij illustreert met, eens te meer, Huckleberry Finn.
‘Als de auteur dat overtuigend genoeg doet, zal de lezer hem daarin volgen.’
In ‘Vertellen’, het langste hoofdstuk van dit derde deel, analyseert Chambers de verteltechnieken die hij zelf gebruikte in zijn spraakmakende romans Verleden week en Je moet dansen op mijn graf. Deze diepgaande analyse van zijn eigen werk levert een meer dan boeiende inkijk op in zijn eigen schrijfkamer en schrijfproces.
Aan het eind van het boek is een interessant interview opgenomen dat Deborah Cogan Thacker, lector Kinder- en Jeugdliteratuur en Literatuurwetenschap had met Aidan Chambers. Hij staat daarin niet alleen stil bij zijn eigen oeuvre – al is het alleen daarom al interessant – maar vooral ook bij zijn inzichten over lezen en schrijven. Net as doorheen het hele boek verweeft hij daarbij zijn persoonlijke ervaringen en beschouwingen met voorbeelden van andere schrijvers en inzichten van literatuurtheoretici en andere wetenschappers, zoals Roland Barthes en Wolfgang Iser. De erudiete Chambers die we kennen uit de vele lezingen die hij in ons taalgebied gaf, weet daarbij nog steeds hoe hij theoretische inzichten moet aanbrengen met precies de juiste voorbeelden – of ze nu uit zijn eigen oeuvre of dat van anderen komen.
Het maakt Tussentijd tot een uiterst boeiende bundel over literatuur voor jongeren, en een meer dan geslaagd pleidooi voor een autonome adolescentenliteratuur die een eigen canon en een eigen poëtica verdient.
Jammer is wel dat Chambers keer op keer zijn toevlucht neemt tot oudere werken en dat de adolescentenliteratuur van de afgelopen decennia – met nochtans zowel boeiende ontwikkelingen als kwalitatief hoogstaande werken – volledig buiten beschouwing blijft. Het is een kanttekening, want Tussentijd is interessante lectuur voor al wie geïnteresseerd is in jeugdliteratuur – of het nu om de theoretische of de meer praktische kant ervan gaat – of in het oeuvre van een van de belangrijkste auteurs uit de geschiedenis van die jeugdliteratuur. En zoals alles wat Chambers eerder schreef of vertelde, biedt dit boek ondertussen bijzonder veel stof tot nadenken.
Aidan Chambers: Tussentijd – over het schrijven voor jongeren, Schaep14, 2022.
Uit het Engels vertaald door Joke Linders.
ISBN 9789083176413.
Ik sprak Aidan Chambers uitgebreid over zijn ideeën over leesbevordering en jongerenliteratuur. Herlees het interview hier.
Naar aanleiding van het verschijnen van Dit is alles interviewde ik Aidan Chambers over zijn boeken voor jongeren. Je vindt het interview hier.
Aidan Chambers maakte in de jaren tachtig naam als specialist op het vlak van leesbevordering. Hij was decennialang een veelgevraagd en bijzonder begeesterend spreker over dit onderwerp en generaties groep leerkrachten, bibliothecarissen en andere leesbevorderaars maakten en maken nog steeds gebruik van zijn inzichten en zijn aanpak. Hier kun je een lezing van Aidan Chambers bekijken.
Benieuwd naar de adolescentenromans van Aidan Chambers? De Dance Sequence bestaat uit zes romans: Verleden week, Je moet dansen op mijn graf, De Tolbrug, Nu weet ik het, Niets is wat het lijkt en Dit is alles. Warm aanbevolen!
Aidan Chambers schreef naast Tussentijd nog andere boeken over kinder- en jeugdliteratuur: Booktalk en Reading Talk. In Leespraat zijn de eerder apart verschenen Vertel eens en De Leesomgeving gebundeld, waarin Chambers uitlegt hoe je kinderen aan het lezen krijgt, over hoe je met ze overboeken kunt praten en hoe je hun lectuur kunt verdiepen. Onmisbare en bijzonder inspirerende lectuur voor iedereen die met kinderen en boeken werkt!
Over het werk van Aidan Chambers is al veel geschreven. Interessant is bijvoorbeeld Reading the Novels of Aidan Chambers, een bundel essays die werd uitgegeven ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag.